Lees de nieuwjaarsbrieven van...

Als kind je nieuwjaarsbrief voorlezen was altijd een apart moment. De Kern haalt deze fijne traditie van onder het stof en geeft er een eigenzinnige, nieuwe draai aan. We geven zes interessante Belgen de opdracht om het afgelopen jaar samen te vatten of een blik te werpen op de twaalf maanden die voor ons liggen.

Afgelopen weekend waren Amir Bachrouri, Lize Spit, Walter Weyns, Mustafa Kör en Bent Van Looy te gast in De Kern voor de tweede editie Van De Schoonheid en de Tijd. Annelies Beck kon er door familiale redenen niet bij zijn, maar stuurde een opname van haar brief in.

Lees/beluister de brieven van:
Amir Bachrouri
Walter Weyns
Mustafa Kör
Bent Van Looy
Annelies Beck

AMIR BACHROURI

Jullie zien mij hier niet combiplassen, maar wel luchtgitaar spelen. Het was niet dat ik er gisterenavond in een dronken bui wat onbehoorlijke dingen uitkraamde. Over Roma bijvoorbeeld. Het volk dat maar één taal begrijpt: de taal van de matrakken. Vergeef me, het was echt niet de veruitwendiging van wat er nuchter in zit. Het was gewoon … zattemansklap.
And yes, ik not know wat voor crazy politiek jaar het is geweest, maar mens, voor mij was het wel the drup in the emmer that is totally full.

Lieve mensen, ik maak mij zorgen over ons politieke klimaat. En neen, ik wil hier niet vervallen in gezuurpruim of jullie met een slecht gevoel naar huis sturen, maar ik wil gewoon van deze gelegenheid gebruik maken om via mijn stem de woede die in mij huist zijn weg naar buiten te laten vinden. De deur van deze zaal stond wagenwijd open, maar het bakje waarin de zoveelste kans voor onze politici ligt verscholen, zit potdicht. 

De anekdotes van de behoeders van het vaderland zijn misschien niet structureel voor het falen van onze politiek, maar ze vertellen wel iets over wat er in die politiek allemaal zo fout loopt. Een, twee of zelfs drie misstappen kunnen we vermommen als zijnde anekdotiek. Maar spreken we vanaf vier voorvallen niet van iets dat begint te ruiken naar een patroon? Spreken we dan niet over data? 

Lieve mensen, ik maak mij zorgen om het politieke klimaat. Zorgen. Geen angst. Angst heb ik voor de angst. Want angst veronderstelt machteloosheid. Als zouden wij er niets meer aan kunnen veranderen. Als zouden zij die ons leiden – met de korte ei – alleen nog in staat zijn ons te doen lijden – met de lange ij. Angst, als vorm van onverschilligheid. Omdat we er een veilige ruimte in hebben gevonden, hoe raar het ook klinkt. Omdat emoties dan plots rationeel kunnen klinken. Want dan hebben we een verklaring voor wat we voelen, maar niet onder woorden kunnen brengen. Dan hebben we taal in overvloed om de woede in onze stem kracht bij te zetten. Dan verschuilen we ons achter de façade van het Grote Gelijk, want we weten het. We roepen luider, want vandaag is dat bijna een vrijbrief om serieuzer genomen te worden. Het is hij, zij, of gewoon ik. Het is iets, maar ik weet niet wat. En iets zit mij dwars.

Dat, lieve mensen, is waar ik mij zorgen om maak. Wij die elkaar de rug toekeren. Wij die in angst de hoop vinden. Dat het ooit beter wordt door elkaar te mijden. Dat het ooit beter wordt door onze frustraties tot slogans te verheffen. Door jawel, de angsten van medeburgers, niet meer te zien. Want oftewel zijn ze onverdraagzaam, oerdom of gewoon onaangepast: zij kunnen ons niet meer bijhouden. Wij laten ze achter. Zij blijven achter. Wij blijven achter.

Maar is dat wel zo? Is het wel zo dat de politieke verdeeldheid, die vandaag niet meer over ideeënbotsingen gaat, maar wel drijft op de verdeeldheid die we tussen mensen zaaien wat we echt nodig hebben? Dat we afhankelijk zijn geworden van zij die in goedgebekte oneliners ons naar oorden als Het Beloofde Land kunnen vervoeren? Ik geloof ze niet, want ik geloof jullie. Jullie. Zij die angsten torsen, zij die angsten in de ogen kijken, zij die angsten trotseren. Zij die weigeren toe te geven aan de angsten en zij die erdoor verzopen. Zij die net als ik proberen geëngageerd te blijven, maar angstig zijn om dat van vandaag op morgen niet meer te zijn. Zij die met enige hoop, hoe cliché het ook moge klinken, hun heil zoeken in elkaar. Zij die angst hebben van de angst.

Ik weet niet alles, maar wat ik wel weet, is dat de oplossing hier ligt. Hier bij ons, niet dat we plots bij het buitenwandelen ons op een politieke lijst moeten gaan engageren. Daarvoor is de politiek te veel toegegroeid naar de oneerbare kunst van het alles-weten. Te hard het voortschrijdend inzicht ontgroeid. Dat proces, met zo’n wetenschappelijk aura errond, dat eigenlijk niet veel meer wil zeggen dan: ik heb gezien dat wat ik dacht niet klopt, dat wat ik hoopte hopeloos bleek en dat wat ik verlangde ongrijpbaar is, en ik kan ermee leven. Ik stel mijn verwachtingen bij. Ik denk er anders over. Over de politiek misschien. Nu, die kreunt onder de last van het achterstallig onderhoud. Tijd om onszelf te bevrijden. Van de angst. Die sommige politici ons influisteren, maar ons verlamt. Ik wil mezelf terug in jullie zien. En jullie in mezelf ontdekken. Mag ik? Dank jullie wel en mijn allerbeste wensen voor het nieuwe jaar.

Amir Bachrouri

>> terug naar het overzicht

WALTER WEYNS

Beste grote mensen allemaal,                                                                                               

Vanavond heb ik, speciaal voor u, een wens meegebracht.

Nee, da’s niet waar. Zo kan ik het niet zeggen. Ik heb geen wens ’meegebracht’. Een wens kun je niet meebrengen als een kaart. Wenskaarten die je aan gelijk wie uitdeelt zijn als de spreuken van Madame Soleil op de kermis: altijd waar, altijd bedrog. Een echte wens is, geloof ik, iets anders. Het is een heel bijzondere boodschap. Bijna sacraal, als een orakelspreuk, niet zonder durf want het gaat over de toekomst, een woord van hoop, een krachtwoord, zo sterk dat het rotsen splijt en stormen bedaart. 

Toewensen is het omgekeerde van verwensen, of zo je wil: wensen is omgekeerd vloeken. Een vloek vernietigt. Een wens schept, roept in het leven. En misschien is wensen en vloeken, scheppen en vernietigen, de keerzijde van hetzelfde. Wie vrede wenst, vervloekt oorlog. U begrijpt dat je beter niet lichtzinnig omspringt met een wens die naam waard. Misschien moet je om goed te kunnen wensen ook goed kunnen vloeken. 

Wannes Van de Velde kon dat. Wachtend aan de Brug van Willebroek misliep hij menig rendez-vous - met de koning, met de minister van cultuur, met Jane Fonda, met Sint-Pieter - en hij vloekte de ‘blink van zijn schoenen’. Wannes bedoelde: een wereld waar alles tegenzit, verdient geen glans, geen schittering, geen blink. De Britse dichter W.H. Auden deed, toen zijn vriend overleed, daar nog een flinke schep bovenop. Hij wenste of vloekte toen: 

‘The stars are not wanted now; put out everyone. Pack up the moon and dismantle the sun’. 

Met andere woorden: doe het licht maar helemaal uit. Voor wie Auden’s woorden begreep, en dus met hem meevoelde, gebeurde dat ook. Over de wereld hing een rouwsluier.

Wensen, vloeken… Ik geef toe: de meeste wensen, net als de meeste vloeken, zijn gedachteloos, even snel gewisseld als pasmunt, en even onbeduidend. 

Meegebracht heb ik vanavond dus niks voor u, maar ik kan misschien wel zeggen dat ik een wens voor u in petto heb. In petto. Da’s Italiaans. Letterlijk betekent het: in mijn borst. Je ziet dat niet, maar de borst is de plek waar emoties en gedachten, als in een alchemie die we niet goed begrijpen, worden omgezet in lucht, in pneuma - dus in geestesadem die we onder de vorm van woorden uitblazen. 

Ik heb dus een wens in petto. Zover zijn we al. Maar nu moet ik die er nog uit krijgen. U zal zeggen: ‘ja, komaan zeg, zeg het gewoon, zeg het Walter’. Maar zo simpel is het niet. Een wens heeft pas uitwerking als je hem op de juiste manier en het juiste moment uitspreekt, uitademt. 

Wat is de juiste manier? Het komt erop aan zo te spreken dat de ander de adem van jouw wens inademt – erdoor geïnspireerd wordt. Een wens die niet doet meezingen van een betere wereld, da’s toch geen wens. Druïden, barden, troubadours, orakels, opera-, charme- en andere zangers weten dat je een wens best al zingend vertolkt. 

Zingen zal ik niet doen – het zou algauw fout lopen met toonhoogte en melodie en zo; maar ik zal proberen niet te knoeien zoals Barack Obama toen hij voor de eerste keer de eed aflegde als president van de Verenigde Staten en de dag nadien voor alle zekerheid de eed nog eens overdeed. Eeden, beloftes en wensen moeten ritueel correct en oprecht worden uitgesproken. Anders blijven de goden en kosmische bronnen waaruit we graag putten als we zo’n krachtige woorden gebruiken, doof voor ons gepraat.   

Minstens zo belangrijk is het juiste moment. Een wens kan je niet terloops, tussen neus en lippen, uitspreken. Enfin, je kan dat wel. ‘Hé Martijn, de beste wensen!’, roep je naar Martijn aan de overkant van een drukke straat. ‘Ja, voor jou ook’, antwoordt Martijn. Da’s natuurlijk prettig, het doet deugd midden in het sleurende gehol van elke dag. 

Maar een juist wens-moment is toch nog iets anders. Dat is soeverein zichzelf, klaar voor iets nieuws. ‘In den Beginne’, dat is een juist moment; en een juist moment is altijd: ‘In den Beginne’. De onophoudelijke dodo-metro-boulo-metro-dodo-metro-boulo-metro-dodo train de vie dendert verder, zonder stations. Zonder juiste momenten. Dus: stop! Stop the clocks, cut off the telephone. De vermoeide oude orde moet tot stilstand komen, en als het kan helemaal. 

Leg dus het werk stil, laat alles ophouden te draaien zoals het draait, drijf oude demonen in hun ondergrondse holen, gooi alle ziekten en zonden, ‘alles wat de oude tijd heeft vuil gemaakt en opgebruikt’, op de brandstapel tot er niks meer van overblijft. Pook geen vuur meer op uit oude as, laat het sissen, doof de laatste genster van de laatste sintel. Laat alles rusten. De oude tijd is opgebruikt. Er is niets meer, niets dan het donkere klotsen van het vormloze, oeverloze oerwater.

Maar dan. Als de tijd de adem inhoudt en alles klaarstaat om opnieuw te beginnen, flitst plots een nieuw licht op, stralend, schitterend en pinkelend als het allereerste licht, een licht dat de blink van de dofste schoenen doet glimmen als de zon, de maan en de sterren. En doorheen dat uitdijende gefonkel van kleur en licht weerklinkt - als waren het de eerste woorden die een mens ooit hoorde - de nieuwjaarswens: de hoopvolle voorzegging van wat er in het gloednieuwe jaar weze te gebeuren. Pas na die wens kan - zoals de oude Perzische koningen plachten te zeggen - ‘een nieuwe dag van een nieuwe maand van een nieuw jaar’ beginnen.

Een Perzische koning ben ik niet. Ik kom niet verder dan uit de buurgemeente Berchem, ik moest niet eens over de Brug van Willebroek, maar wel wens ik u recht uit het hart - eindelijk zal u zeggen - maar echt waar: 

Een gelukkig nieuwjaar!

Uw kapoen,

Walter

>> terug naar het overzicht

MUSTAFA KÖR
Poëzie in dwaze tijden

Het zal allicht niet verbazen als ik zeg dat het dwaze tijden zijn. Tijden waarin we het spoor bijster lijken, juist nu alles voor ons wordt uitgedacht. Algoritme’s schotelen kant en klare menu’s en sensaties op, muisklikweetjes geven een vals gevoel van kennis en inzicht. Niemand weet nog wat echt of juist is, of welke kant we moeten kiezen. Tijden ook waarin vrijpostige uitspraken over elkaar tuimelen.

Precaire tijden vereisen krachtige antidota. Poëzie. Nooit eerder werd er zoveel naar muziek en poëzie gezocht als tijdens de lockdowns. Zo snel als we ze herontdekten echter, ruilden we poëzie en muziek weer in voor virtuele bubbels, carrières en burn-outs.

Moeten we dan muziek blijven spelen tot het bittere einde? Niet noodzakelijk. Ik vrees alleen dat indien nergens nog poëzie in wordt gezien, en de muziek ophoudt, dat dan ook het verhaal van de mens ophoudt. Verhalen, dat is de mens. We zijn goed op weg dat verhaal uit te doven. We geven het uit handen, dragen het vuur over aan god-en-zielloze systemen.

Gelukkig zijn er nog grootvaders, bewaarders van oeroude verhalen. Verhalen waar we meer dan ooit naar terug verlangen. Grootvaders, het doet er niet toe of ze nog leven, in vertwijfelde tijden, waar we niet weten welke verschrikkingen er ons nog te wachten staan, kan je steeds terugvallen op hun wijsheid. De wereld is eensklaps minder eng naast je grootvader, nietwaar?

Mijn grootvader was een ascetische man. Hij leefde en stierf in de deining van de orde der dingen die hem omringden. Zijn lange-termijnvisie reikte tot het kraaien van de haan in de volgende ochtend.

In de tijd dat ik mijn grootvader heb gekend, is mij bijgebleven waar hij om vermaard en gevreesd werd. Hij sprak weinig tot niet. Onnodig praten, keuvelen, daar deed hij niet aan mee. Hij verkoos stilte. Praten diende te gebeuren enkel als het noodzakelijk was. Wat hij ook onomwonden deed.

Mijn grootvader had het ook over abstracte, vaak onheilspellende dingen. Zaken die bizar genoeg profetisch bleken. Wanneer hij de woorden uitsprak hadden we niet altijd door welke reikwijdte ze hadden. We meenden dat het reprimandes waren, om de mensen scherp te houden. God mocht weten wat hij bedoelde met ‘dingen zullen aan je dorpel verschijnen als je er aan denkt.’ En dat we die zaken dienden te verachten, want ze zouden ons maar verwarren. Ik zie u bedenkelijk kijken. Destijds deden wij ook wel eens smalend over zijn uitlatingen.

Ik vraag me echter dikwijls af wat hij zou denken van de huidige tijdgeest. De wereld lijkt in snel tempo onttoverd. Tot voor kort woedde er een virus die ons bij de lurven had. Amper bekomen werden we wakker in een wereld die we dachten achter ons te hebben gelaten. Geruzie over land, grenzen, ego’s, de eeuwenoude riedel vol oud verdriet.

Uitgelezen momenten waarin ik verlang naar het stilzwijgen van mijn grootvader. Wiens leven werd gekenmerkt door devotie en noeste arbeid. Een tijd waarin vertrouwen school in een god die nog bestond. Ik benijd hem om zijn moed en de rotsvaste overtuiging in een lotsbestemming. Dingen die ik de rug toekeerde maar nooit echt heb kunnen verwerpen, mede door hem.

In het licht van zijn leven kijk ik terug en bevraag onze manier van leven. Uiteraard was vroeger niet alles beter. Simpel boerenleven is harde labeur vol opoffering. En juist daarom waarachtig als poëzie.

Het is nu eenmaal des mensen om te vergelijken. Ik zie hoe we tradities uitbesteden, onze grootouders wegstoppen in tehuizen waar ze door vreemden worden gewassen. Alles ten bate de welvaart. Er dienen wegwerpproducten gefabriceerd, gedownload geluk moet beschikbaar gesteld worden. Er is nog weinig dat we niet vanachter een lens of scherm bekijken.

Mijn grootvader was zoals de meeste grootvaders, een ziener. Ironisch genoeg was hij blind aan één oog. Het gevolg van een ontsteking als hij nog in de wieg lag en tevens het ontstaansgeschiedenis van onze familienaam.

Ik vraag me af of hij zijn goede oog zou uitkijken vandaag de dag. Hij voorzag dit. Osman de blinde, die zag. Die me nooit aansprak maar wel bloedserieus nam, als gelijke beschouwde, me bij alles betrok, en mijn ent tot verhalen werd. Die me aanleerde niet meer te nemen dan je per etmaal aankan. Dat de mens niet veel meer nodig had dan brood en liefde. Dat stilte de kwintessens was van al wat leefde. Dat ook braakliggende stoppelvelden een hartklop hebben. Het was verstilde poëzie, dat besefte ik pas nadat ik het woord aan papier toevertrouwde, decennia later na zijn dood. Mijn eerste sterfgeval, dat me meer vormde dan me lief was. Het leerde me dat ook peilers onverbiddelijk omvallen, vroeg of laat terugkeren naar de aarde. Aarde die niet langer de mijne is, maar steevast de kop opsteekt in nachtroerselen. 

Mustafa Kör

>> terug naar het overzicht

BENT VAN LOOY

Gelukkig nieuwjaar!

De snijdende wind die me in de neus beet toen ik daarnet op het plein hierbeneden aankwam ken ik iets te goed.

De Kernwind! Jarenlang heb ik in alle rust mijn leventje geleid, in Gent en Parijs, zonder maar één keer aan deze plek terug te denken. Een plek waar ik nochtans vaak genoeg geweest ben. Je zou kunnen zeggen: de plek waar het allemaal begon.

De Kern, een lukrake verzameling volumes, vlakken en puien (om over de ritmische interventies van negatieve ruimte maar helemaal te zwijgen,) is de gestolde natte droom van een nogal drastische architect met meer dan één Corbusiermonografie op de Deense koffierafel.

Hoe deze laat-modernistische kolos hier terecht kwam is een voorspelbaar 20e Eeuws verhaal. Toen de barbaarse kaalslag in een razend tempo het Oude Centrum van Antwerpen onherstelbaar verminkt had kon die niet anders dan uitdijen naar de gemeentes in de rand waartoe ook Wilrijk behoort, een zone die tot het midden van de vorige eeuw rustig tot het platteland gerekend kon worden. Krakkemikkige hoeves en krappe pachtwoningen met vage mansardes en pittoreske koertjes, waarmee ik geen kleine binnenplaatsen bedoel maar verweerde schijthuizen waar eeuwenlang Wilrijkse konten aan vast gevroren waren, werden in één beweging door een batterij bulldozers met de grond gelijk gemaakt, ook de Sint Bavoparochie zou haar portie utopie krijgen. De Kern.

Die utopie was min of meer in volle gang toen ik mid-jaren tachtig voor het eerst die Kernwind voelde, messcherp en wispelturig als een rat in een zak. De modernistische architectuur van de kern speelde met de koude wind als op een duivels orgel. Doorheen nauwe cementspleten en concave geulen van beton vuurde het gebouw windstoten af op ons kleine dreumesen, die in colonne voorbij marcheerden.

Over onze knokige schouders hingen slappe tassen waarin onze ouders, toen nog voornamelijk moeders, handdoeken, zwemgerief en wasachtige Granny Smiths gestopt hadden. 

Op de met betonplaten geplaveide Kernvlakte jakkerde de kinderkaravaan verder, bevend ondanks de sjaals en winterjassen die we na gebruik door oudere broers, zussen, neven of nichten hadden doorgekregen. Een paar fortuinlijke klasgenoten, in de achterste gelederen van de rij, droegen nieuw gekochte, met wol gevoerde spijkerjassen met daarop de beeltenis van de stripfiguren Bollie en Billie (het allerhoogste) maar ook zij sidderden onder de Wilrijkse windhoos. 

Wie in het geheel niet gehinderd leek door de striemende Kernwinden was de tanige, kleine vrouw in de donkerblauwe duffelcoat.

Op de eerste dag na de kerstvakantie leidde ze met gestrekte rug dit zootje ongeregeld door weer en wind veilig naar het zwemwater. 

Met onverstoorbare tred, haar stugge tent van een jas leek statisch boven de tegels te zweven, als het skateboard van Marty Mc Fly uit de bioscoophit Back To The Future, gaf ze het tempo aan, dit was geen zondagse wandeling in het park.

Ik liep hand in hand, dat moest zo, met mijn broodmagere vriend Tim ter hoogte van het midden van de colonne. 

We zongen zacht een nummer van Prince, onze monden wisten de buiging in de synthesizertonen van Dr. Fink, de toetsenist van The Revolution, tamelijk exact na te bauwen, terwijl we ons best deden onze positie te behouden, tussen Sam en Adriaan en Femke en Eva in.

Ondertussen, we beenden doorheen de tochtige gaanderij van de Kern in de richting van de nog halfbevroren vijver van het gemeentepark, hielden we de bewegingen van juf van Paulette nauwlettend in het oog.

Als een herdershond met de blik van een havik en de klauwen van een condor zorgde ze ervoor dat geen enkel schaap afdwaalde, zijn pas vertraagde of zich iets anders onvoorspelbaars in het hoofd haalde.

Ze joeg de voorhoede op toen die bedwelmd dreigde te worden door de warmzoete lucht die stroomde uit de ventilatieklep van hamburgerrestaurant de Quick, ze porde Sam in de zij wanneer hij te ver wegdroomde bij een paar rode moonboots in de etalage van de Shoe Post en haalde kemphanen Tobe en Bonkel (die echt zo heette) uit elkaar ter hoogte van de fontein waaruit nu een half gesmolten geiserlolly stak.

Daarbij gebruikte ze een dodelijke handgreep waarbij ze de monnikskapspier van de kapoen in kwestie krachtig samenkneep tussen duim en wijsvinger. Een klein gebaar met een catastrofale impact. Wie gekneld raakte in deze Mr Spock-achtige doodsklem verlamde ter plekke. Alle verzet maar ook alle wil om verder te leven sijpelde terstond weg uit het negenjarige lichaam van de geviseerde.  Er werd gefluisterd dat juf Paulette deze gesofistikeerde techniek opgestoken had van een Soefiemeester die we gezien hadden op een van de dia’s die ze op het schoolbord geprojecteerd had toen ze terugkwam van één van haar wereldreizen naar Afrika en Azië in het gezelschap van haar kleine echtgenoot John.

Dat deze nog steeds veilig een kaderfunctie uitoefende bij een chemiebedrijf in de Antwerpse haven was waarschijnlijk ook te danken aan de harde maar beschermende hand van juf Paulette. 

We sukkelden verder, het Kernplein over, langs een toren opeengestapelde kerstboomkarkassen die later die week in de fik ingestoken zou worden. Naast mij miauwde Tim het einde van de gitaarsolo van Prince.

Langzaam zetten mijn huidcellen zich schrap voor wat er na deze bitterkoude tocht zou komen. De harde oppervlakte van de kleedhokjes, de miezerige straal in de nauwe met lichtblauwe tegels bezette doorgang waardoor we als slachtkalveren naar het zwembad geleid werden, de schok van het harde chloorwater en voor sommigen, zij die het waagden te rennen langs de startblokken, de doodsgreep van de condor. 

Die doodsgreep is wat ik jullie toewens in dit nieuwe jaar.

Toegegeven, aangenaam is anders maar ik vrees dat we enkel in de meedogenloze maar veilige klemgreep van Juf Paulette heelhuids doorheen dit ijskoude tijdsgewricht zullen komen.

Een klemgreep vol liefde hebben we nodig, een knellende mix van verfijnde wreedheid en corrigerend richting geven.

Zo komen we er wel in 2024, met de hulp van juf Paulette.

Onvermurwbaar, standvastig en vastberaden, zonder ook maar één enkel schaap te verliezen.

Bent van Looy

>> terug naar het overzicht