Toen Alex Agnew lang geleden in De Kern zijn eerste geluidjes als comedian produceerde, was dat een thuismatch. Iedereen begreep wat die luide brulboei in’t Antwerps aan’t roepen was. Het was wellicht moeilijker geweest als hij in’t Limburgs met ich, mich en dich had gesproken. Comedy in een thuistaal of dialect kán namelijk een surplus óf net een drempel zijn. Wij vroegen comedians Seppe Toremans, Maarten Westra Hoekzema en Joost Vanhyfte naar hun meest opvallende ervaringen met spelen over de grenzen van de provincies heen.
Seppe, jij bent Antwerpenaar. Hoe word jij ‘op de parking’ ontvangen?
Seppe Toremans: “Ik probeer daar eigenlijk heel bewust niet te hard mee bezig te zijn. Ik wil graag geloven dat goeie comedy universeel is. Als iets écht grappig is, dan is het overal grappig. De sfeer op een comedyvoorstelling wordt ook bepaald door de energie die je zelf meeneemt, dus ik stap liever niet het podium op met de gedachte: ‘We zijn in huppeldepup, het wordt moeilijk vanavond.’ Constructiever lijkt mij de gedachte: ‘Huppeldepup, let’s go!’”
Maarten, hoewel je Nederlander bent, woon je al vele jaren in Antwerpen. Is je Nederlands accent een zegen of eerder een vloek in wat je op het podium doet? Of voel je geen van die twee?
Maarten Westra Hoekzema: “Ik heb daar eigenlijk nooit zo bewust bij stilgestaan. Het rare is: ik woon al 26 jaar in Antwerpen, en toch hoor je nog steeds dat ik Nederlander ben — al is het minder uitgesproken dan vroeger. In Vlaanderen roept een Nederlands accent al snel het beeld op van iemand die komt uitleggen hoe het moet. En dat kan op een podium afstand scheppen. Tegelijkertijd: misschien is het geen zegen of vloek, maar gewoon iets dat je bewust moet inzetten. Zoals een kostuum.”
Joost, jouw heimat ligt zowat op de grens van Oost-en West-Vlaanderen. Ervaar jij taalbarrières als je in Antwerpen komt spelen?
Joost Vanhyfte: “Goh, ik ervaar soms wel een verschil in de manier waarop het publiek reageert. Of dat aan mijn accent ligt, weet ik niet. In Limburg krijg je minder spontane reacties dan in Antwerpen waar er wel wordt gereageerd vanuit de zaal. In West-Vlaanderen is dat soms nog heviger omdat er altijd wel een ‘nonkel Duvel’ in de zaal zit die wil meespelen met de voorstelling. Dat is op zich ook fijn als comedian om daarmee aan de slag te gaan.”
Welke tip zou je jezelf geven aan ’t begin van je carrière?
Joost: “Ga in de foyer luisteren naar wat het publiek van je voorstelling vond. Daarnaast wil ik ook alle jonge comedians aanraden: ‘doe je comedy-kilometers’! Honderden try-outs, cafés, pensenkermissen, voorprogramma’s.
Het is écht niet genoeg om wat grappige Tiktok of Instagram filmpjes te maken.”
Seppe: “Ik zou mijn jongere versie vooral willen meegeven: het publiek is niet je vijand, je moet hen niet ‘verslaan’. Ze staat aan jouw kant, ze wíllen allemaal dat je het goed doet.”
Maarten: “Ik heb lang toneel gemaakt, pas op mijn 35ste ben ik met comedy begonnen — en toen ontdekte ik: comedy wordt alleen maar goed als je het vaak doet, en vaak onderuitgaat. Dat had ik liever tien jaar eerder geleerd. En werk hard — op het podium, maar ook achter de schrijftafel. Dáár gebeurt het.”